« Bekijk Artikel 5.
Ontheffing instelling ondernemingsraad
Kern
De Sociaal Economische Raad (SER) kan een ondernemer op diens verzoek voor ten hoogste vijf jaren ontheffing verlenen van de verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad. Het moet dan wel zo zijn dat bijzondere omstandigheden aan een onverkorte toepassing van de WOR in de weg staan en dat er voor wat betreft de informatieverschaffing aan en de raadpleging van de in de onderneming werkzame personen andere goede waarborgen in het leven zijn geroepen. Het dagelijks bestuur van de SER beslist op ontheffingsverzoeken na voorbereiding door de Commissie Bevordering Medezeggenschap (CBM).
Aanwijzingen
Van de in 2013 bij de SER binnengekomen verzoeken heeft de SER er twee gehonoreerd. In 2013 honoreerde de SER het verzoek van Holland Colours Europe B.V., een chemisch bedrijf waarvan alle werknemers mede-aandeelhouder waren. In 2014 honoreerde de SER het via het Sociocratisch Centrum Nederland ingediende verzoek van kinderopvangorganisatie het Buitenschoolse Net.
De Kantonrechter Utrecht kwam in 2012 tot het oordeel dat de bevoegdheid tot het verlenen van ontheffing van de voorschriften van de WOR op grond van art. 5 WOR is voorbehouden aan de SER en de kantonrechter zelf dus niet de bevoegdheid heeft om een van de WOR afwijkende regeling toe te staan.
Uit de voorhanden zijnde rechtspraak blijkt dat verzoeken om ontheffing ook niet al te gauw mogen worden gehonoreerd. Eigenlijk hebben zulke verzoeken alleen kans van slagen wanneer de in de onderneming werkzame personen rechten toekomen die tenminste vergelijkbaar zijn met de rechten die hen anders op grond van de WOR zouden zijn toegekomen, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een sociocratisch organisatiemodel of wanneer de zeggenschap direct of indirect bij de in de onderneming werkzame personen berust
Jurisprudentie
(bron: Sprengers Advocaten te Utrecht)
Ktr. Utrecht 31 augustus 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BX6615: Werknemer/ Ormit
ARRvS 25 juli 1989, ROR 1989/21: Stichting The American School of The Hague/Minister van SZW
CBB 12 oktober 1994, AB 1995/155