« Bekijk Artikel 15.
Instelling commissies
Kern
Op grond van art. 15 WOR kan de ondernemingsraad de commissies instellen die hij voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft. Daarbij gaat het om onderdeelcommissies, vaste commissies en voorbereidingscommissies. Wanneer hij het voornemen heeft om een commissie in te stellen, dient de ondernemingsraad dat voornemen schriftelijk aan de ondernemer voor te leggen met vermelding van de taak, samenstelling, bevoegdheden en werkwijze van de door hem in te stellen commissie. Als de ondernemer bezwaar maakt, kan de ondernemingsraad de commissie niet instellen. In dat geval heeft hij de mogelijkheid om de kantonrechter op de voet van de algemene geschillenregeling om een beslissing te vragen.
Aanwijzingen
De ondernemingsraad kan voor een onderdeel van de onderneming een onderdeelcommissie instellen voor de behandeling van de aangelegenheden van dat onderdeel. De ondernemingsraad kan in het instellingsbesluit van een onderdeelcommissie aan deze commissie de bevoegdheid toekennen tot het plegen van overleg met degene die de leiding heeft van het betrokken onderdeel. In dat geval gaan de rechten en bevoegdheden over het onderdeel, met uitzondering van de bevoegdheid tot het voeren van rechtsgedingen, over naar de onderdeelcommissie, tenzij de ondernemingsraad besluit een bepaalde aangelegenheid zelf te behandelen.
De ondernemingsraad kan vaste commissies instellen voor de behandeling van door hem aangewezen onderwerpen. Voorts heeft de ondernemingsraad de mogelijkheid om voorbereidings- commissies in te stellen ter voorbereiding van door de ondernemingsraad te behandelen onderwerpen. Een voorbereidingscommissie kan slechts voor een bepaalde - door de ondernemingsraad in het instellingsbesluit te vermelden - tijd worden ingesteld.
In een vaste, onderdeel- of voorbereidingscommissie kunnen naast een of meer leden van de ondernemingsraad ook andere (in het betrokken onderdeel) werkzame personen zitting hebben.
Jurisprudentie
(bron: Sprengers Advocaten te Utrecht)
Ktr. Utrecht 1 juli 1991, ROR 1991/12: OR/NS